Twee soorten spijkers
Jut legt een vloer.
Ze pakt een spijker.
Ze slaat hem in de vloer.
Jut pakt nog een spijker.
Ze kijkt er eens goed naar.
Dan gooit ze hem weg.
Weer pakt ze een spijker.
Ze slaat hem in de vloer.
Dan gooit ze wéér een spijker weg.
En nog een.
Jul zegt: 'Wat doe je?'
Jut laat Jul twee spijkers zien.
'Kijk ', zegt ze.
Er zijn twee soorten.
Bij deze soort zit de punt onder.
En de kop boven.
Maar bij die andere zit de kop onder.
En de kop boven.
Daar heb ik niets aan.
Die gooi ik weg.'
'Wat ben jij een oen!' zegt Jul.
'Die gooi je toch niet weg!'
Hij wijst naar boven.
Die met de punt omhoog, die zijn voor het dak!'