Mieke krijgt les van haar opa in het verbuigen van werkwoorden.
Opa: 'Mieke, als jij een liedje zingt dan zeg je ...?'
Mieke: 'Ik zing.'
Opa: 'Goed zo. En wat zeg je als mama zingt?'
Mieke: 'Zij zingt.'
Opa: 'Weer goed. En wat zeg je als oma zingt?'
Mieke: 'Stop!'