Aan de hemelpoort staat een installateur die pas 36 jaar is geworden. 'Waarom heb ik zo jong moeten sterven?' vraagt hij verwijtend aan Petrus. Petrus zoekt het op in zijn grote boek. Dan zegt hij: 'Jong? Als ik alle uren die jij je klanten heb berekend bij elkaar op tel, dan moet je nu 103 jaar zijn.'
Er staat een oen voor het stoplicht. Het licht staat op rood. De oen zegt; ‘Ah, wat een mooie kleur!’ Het licht springt op oranje. Weer is de oen onder de indruk van de kleur. Als het licht daarna groen wordt, kijkt hij met open mond toe. Dan springt het licht weer op rood. ‘Hé, die heb ik al gezien’, zegt hij. En hij rijdt weg.
Jqantje en Daantje zitten op een bank. Tegenover hen staat een grote spiegel. Zegt Jantje tegen Daantje: 'Zullen we gezellig bij die andere tweejongens gaan zitten?'
'Ja, dat is goed', zegt Daantje en ze staan allebei op.
Dan zegt Jantje: 'Laat maar ze komen al naar ons!'
Een bus vol lelijke mensen kwam frontaal in aanrijding met een vrachtwagen. Toen ze stierven, vervulde God ze allemaal één wens. De eerste persoon zei: "Ik wil mooi zijn." God knipte met zijn vingers en het gebeurde.
De tweede persoon zei hetzelfde en God deed hetzelfde. Dit wil maar door in de hele groep.
God merkte dat de laatste man in de rij hysterisch lachte. Tegen de tijd dat God bij de laatste tien mensen was, lag de laatste man te lachen en rolde hij over de grond.
Toen de man aan de beurt was, lachte hij en zei: "Ik wou dat ze allemaal weer lelijk waren."