Jantje gaat naar bed. Opeens hoort hij: ‘Als ik je heb, eet ik je op!’ Jantje denkt dat hij het zich verbeeld heeft. Maar even later hoort hij het weer. Jantje wordt bang en gaat naar zijn moeder. Hij zegt: ‘Ik hoor enge geluiden!’ Zijn moeder komt mee naar boven. Ze horen het steeds dichterbij: ‘Als ik je heb, eet ik je op, als ik je heb, eet ik je op!’ Opeens zien ze een kabouter staan die in zijn neus peutert en zegt: ‘Als ik je heb, eet ik je op!’
Karin mag in de vakantie naar tante Gerda.
'Heb je alles ingepakt?' vraagt moeder.
'Ja, mama, alles.'
'Heb je ook aan je washandjes en zo gedacht?'
'Washandjes?' Ik dacht dat ik met vakantie ging!'
Jantje staat op de brug te huilen.
Er komt een man aangelopen en vraagt: 'Waarom huil je zo Jantje?'
'Een paar jongens hebben mijn brood in het water gegooid.'
'Met opzet?'
'Nee, met kaas.'
'Ik zie dat je de trompet van je buurman hebt geleend. Ik wist niet dat jij ook instrumenten bespeelt.' 'Doe ik ook niet, maar zolang ik de trompet heb kan hij het ook niet doen.'
