Oen Jut
Jut gaat naar de winkel.
Ze wijst naar een plank.
Ik wil die teevee kopen.
De man van de winkel zegt:
'Ik verkoop niets aan een oen.'
Boos gaat Jut naar huis.
Ze zet een pruik op.
Dan gaat ze weer naar de winkel.
Weer wijst ze naar een plank.
'Ik wil die teevee kopen.'
De man van de winkel kijkt haar aan.
Hij zegt: 'Ik verkoop niets aan een oen.'
Kwaad gaat Jut naar huis.
Ze zet een pet op.
Ze plakt een snor boven haar lip.
Ze doet een net pak aan.
Zo gaat ze weer naar de winkel.
Zo gaat ze weer naar de winkel.
Ze wijst voor de derde keer naar de plank.
'Ik wil die teevee kopen.'
Zegt de man van de winkel:
'Ik verkoop niets aan een oen.
Jut ploft uit elkaar.
Zo boos is ze.
Ze roept: 'Hoe kunt u dat nu weten?
Hoe ziet u dat?
Dat ik een oen ben?'
'Nou,' zegt de man.
Hij wijst naar de plank.
Dat is geen teevee.
Dat is een oven.'